'De stoffen van Martine zijn speciaal ontworpen en geweven voor de industrie maar blijven getuigen van hun artisanale oorsprong en benadering. Het experimentele, het artistieke en het industriële vinden er een evenwicht. Het resultaat is een collectie interieurstoffen die totaal nieuw overkomen in het genre.’ (Provinciale Prijs voor Vormgeving 2002, Gent).
Ik leerde haar kennen in 1991, het jaar dat ze net een internationale prijs in Kyoto (Japan) gewonnen had voor tapijtkunst. In 1992 nodigde ik haar uit om met dat werk deel te nemen aan de Triënnale van Milaan, de toenmalige wereldtentoonstelling voor design. In 2000 kreeg ze de Henry van de Velde Prijs voor Beste Product en de Publieksprijs en negen jaar later ontvangt Martine de grootste designprijs in Vlaanderen, België, de Henry van de Velde Award voor Loopbaan. En eigenlijk is er weinig veranderd. In haar woonst staan nog altijd twee weefgetouwen, de wanden zijn bekleed met spoelen garens en ze vertelt met ongelofelijk veel goesting over textiel. Als klein meisje breide ze voor haar poppen, ontwierp ze kledij en stoffen. Als groot meisje speelt ze niet meer met de poppen en breit ze iets minder, maar ontwerpt ze nog altijd stoffen. Ik vroeg haar waar het vandaan kwam en ze antwoordde dat het er altijd geweest was. ‘Ik heb altijd heel veel gewerkt met draden. Haken, breien, veel breien, weven, naaien, borduren... kortom alles wat met een draad te maken had.’
Zo stuiterden we terug in de tijd tot de zestiger jaren, naar het magische jaar 1968. Martine was toen net negentien en beantwoordde compleet aan het beeld dat we nu hebben van de jeugd, enfin sommige jeugd, van toen. Ze verhuisde naar de beroemde Limacommune in Sint-Martens-Latem, kotsbeu van het consumentisme van de Golden sixties. Geld verdienen was helemaal haar doel niet, wel het welzijn van de aarde, de natuur. Het leven in de stad ergerde haar, ze wilde niet veel verbruiken en ging dus in de natuur wonen.
Zoveel jaren later woont ze toch in de stad, in Gent, na omzwervingen in Merendree, Zomergem
en Hansbeke... hoewel ze de rust, de geur van het platteland en het geluid van de vogels mist. In Merendree woonde ze in een hoevetje en waren er schapen. Er bestaat een 8-mm filmpje over de Martine van 1976, die toekijkt op het scheren van de schapen, nadien de wol spint op zo’n sprookjesspinnewiel waar meerdere prinsessen hun vingers aan prikten, om ze uiteindelijk te kleuren. De grondstoffen voor de verven waren de bloemen, stengels, schorsen en wortels van planten en bomen en de ververij was een ketel heet water op een butaangasbekken, waarin de gesponnen wol werd gedrenkt en op die manier gekleurd. De artisanale oorsprong van haar werk, wordt ermee duidelijk geïllustreerd. De hoeveelheid wol in Merendree, een weefgetouw en weefcursussen in de Henry Story School deden haar pas goed starten. Weven werd er toen gedoceerd door technische ingenieurs, die het perfect deden maar ‘te nauw’, te zeer vanuit de techniek. Een benadering die haar bijna die opleiding deed opgeven. Het jaar daarop werd ze echter gevraagd om er zelf ‘Vorm en Kleur’ te geven, wat ze aanvaardde. Het luidde de start in van een decennium van onderzoek en zelfstudie, met als doel haar lessen op de meest efficiënte manier te onderbouwen. Die tien jaar lesgeven waren dan ook de oorzaak waarom ze pas later als zelfstandige startte.
In 1989 besliste ze voor het eerst met synthetische garens te werken. Voordien waren dat hele lelijke dingen, die vooral dienden om de prijzen te verlagen. Natuurlijk hadden ze voordelen, zoals de plooitjes in de Terlenka rokjes die er nooit meer uitgingen, maar die voordelen wogen niet op tegen de ongelofelijke lelijkheid ervan. Synthetische garens zijn eigenlijk scheikundige emulsies die gespoten worden en nadien bewerkt om de ‘natuurlijke look’ na te bootsen. Gelukkig is er, de laatste dertig jaar, een grote en positieve evolutie in het maken van deze kunstmatige textieldraden geweest. Vandaag hebben synthetische garens eigenschappen die natuurlijke garens niet hebben. Er is sterkte, fijnheid, elasticiteit... denk maar aan Lycra. Ook niet te onderschatten zijn de nieuwe ontwikkelingen voor smart textiles en de hergebruikte en recycleerbare materialen.
In die periode had je technische draden à la Bekaert, in metaal, en textiele draden voor mooie stoffen. Allebei garens, draden, maar ze werden niet gemengd. Beide werelden waren compleet gescheiden. Het was not done metalen draden met textiel te mengen. Dat was buiten Martine gerekend, want zij begon net daarmee te experimenteren, wat niet eenvoudig was aangezien metaaldraden niet te koop waren. Ze was dus verplicht om elektromagneten te kopen, waar ze de koperdraad afwikkelde om zo met die draden te kunnen weven. Ook papierdraad moest ze zelf maken, omdat zoiets gewoon niet bestond. Ze experimenteerde met alle mogelijke materialen, van wissen tot fineerhout, van leder tot rubber, van verpakkingsmaterialen tot restafval... In alle geval leidde haar manier van werken tot nieuwe stoffen, waarbij ze geen prioriteit aan de binding gaf en eigenlijk nog steeds niet, maar een evenwicht zocht tussen de materies in ketting en inslag en de dichtheid. Het schiep nieuwe structuren.
In haar ontwerpproces komen gevoel en intuïtie op de eerste plaats, niet de functionaliteit van de stof. Het ontwerpen gebeurt in aanvang via de input van een binding in de computer die wordt overgebracht op het getouw en het weven kan beginnen. Ik kan u vertellen dat een weefgetouw al bliksems ingewikkeld is, zelfs met gewone kettingdraden en een eenvoudige inslag, maar Martine doet er nog eens vierentwintig schachten bij en dan wordt het pas echt moeilijk. Uiteindelijk zou de computer moeten bepalen hoe er geweven wordt, althans dat is de bedoeling, hoewel Martine tijdens het weven aanpassingen blijft doen. Er ontstaat een soort dialoog tussen het computerontwerp en de uiteindelijke geweven uitvoering ervan, een communicatie tussen het weefgetouw en de computer, via Martine. Het computerontwerp doet haar inderdaad bij de uitvoering soms schrikken omdat er andere zaken uitkomen dan verwacht.
‘Een draad heeft een eigen karakter die zich uit in structuur en spanning, wat zichtbaar wordt op het ogenblik dat je het staal weeft. De computer kan die eigenschappen niet berekenen, waardoor mijn ontwerpen een echte gevoelsmatige benadering vergen’, vertelt ze, ‘Je ziet de binding en de juistheid ervan op het ogenblik dat het weefsel zich realiseert voor jouw ogen. Het is de enige methode.’
Onze textielontwerpster werkt met Dobbygetouwen, een andere naam voor een computergestuurd schachtgetouw, dat toch anders is dan een Jacquardgetouw, hoewel maar een tiende van de weverijen met Dobbygetouwen uitgerust is. Met een dergelijk Dobbygetouw kun je ook niet alles doen. Een ontwerper is beperkt door het technische ervan. En, hoewel er miljoenen bindingen bestaan, heeft een stof één binding nodig, die hem verschillend maakt van de andere. De meest geschikte stof voor een welbepaalde toepassing wordt bepaald door de juiste binding, door de juiste dichtheid en de juiste garenkeuze. Om daaraan te kunnen beantwoorden doet ze dus, zoals altijd, aan research. Er is het bezoek aan de weverij, een gesprek over het product, de specialisatie van de weverij en het eigen materiaal. Indien dit laatste er niet is, geeft Martine een nieuwe input aan het bedrijf.
Vrije creativiteit is nodig om te investeren in ontwerpen. Anders blijf je beperkt en maak je niets nieuws. Vertrekken vanuit een droom, een buikgevoel is essentieel, vertelt ze, de textielwereld is een gesloten wereld waarin technici en creatieven, vroeger, van elkaar gescheiden werkten en leefden. Vandaag is er meer openheid en meer confrontatie en samenwerking met elkaar. Excellente techniekers met goede designers samenbrengen en dan liefst vanaf het begin, is meer dan nodig.
In deze hedendaagse wereld moet je echter ook communiceren, naar buiten treden om je kenbaar te maken, daarvan is ze overtuigd. Het beste middel daartoe zijn de beurzen. Garenbeurzen bezoeken is voor haar een must. Het is werkelijk onvoorstelbaar hoeveel garens er gemaakt worden en het is toch de matière première van haar weefsel. Je moet er ook voor naar het buitenland, omdat de spinnerijen in ons land heel wat te lijden hebben gehad. Italië, met fabrikanten in Milaan en Firenze, is bijvoorbeeld heel belangrijk. Maar zelf komt ze zelden naar buiten ondanks dat ze voor gerenommeerde firma’s en editeurs werkt zoals Van Maele (B), Fibertex (B), Hunter Douglas (USA), elitis (F), Verjans (B), Copa (B)... Die zelfprofilering zit er bij haar niet in, hoewel de Van de Velde Prijs in 2000 nogal wat deuren voor haar opende en haar veel meer zelfvertrouwen deed winnen.
Ulf Moritz, beroemd textielontwerper en trendsetter, voor wie ze af en toe werkt heeft ‘groote respect’ voor haar, zoals hij zijn laatste catalogus aan Martine Gyselbrecht opdraagt. Zij verdient het, net zoals haar Henry van de Velde Award voor Loopbaan. Ik, wij wensen haar nog veel roem en geluk in haar verdere loopbaan.