Piet Stockmans

Piet Stockmans (°1940) neemt een aparte positie in in de naoorlogse keramiekkunst in Vlaanderen en in het buitenland omdat hij de verschillende facetten van het medium porselein bewandelt: industrieel, ambachtelijk en beeldend.

Door Inge Vranken

Hoewel hij pas later een invloedrijke rol gaat spelen, heeft hij sinds het begin van de zestiger jaren de evolutie binnen de keramiekkunst van nabij kunnen volgen.

Afgestudeerd in 1963 aan de beeldhouw- en keramiekafdeling van het Provinciaal Hoger Instituut voor Architectuur en Toegepaste Kunsten te Hasselt en in 1966 als modelleur aan de Staatliche Höhere Fachschule für Porzellan te Selb (in het voormalige BRD) kan hij onmiddellijk als freelancer aan de slag bij Porselein- en Tegelfabrieken Mosa B.V. te Maastricht en drie jaar later krijgt hij reeds een lesopdracht 'Productontwikkeling' aan het Stedelijk Hoger Instituut voor Visuele Communicatie en Vormgeving te Genk, de huidige Katholieke Hogeschool Limburg, waar hij tot in 1998 docent was.

Hij is de enige industrieel vormgever in Vlaanderen, samen met Vic Goyvaerts (Arabia, Finland). In die 26 jaar dat hij voor Mosa werkte, ontwierp hij meer dan 150 verschillende gebruiksvoorwerpen in porselein. Voor 1969 en na 1983 tekende hij regelmatig huishoudporselein en in de tussentijdse periode hotelporselein.

Zo ontwierp hij in 1967 het stapelbare kopje Sonja, waarvan er 30 miljoen exemplaren geproduceerd werden, maar tekende hij ook de meest ingenieuze sets en serviezen voor hotels en instellingen. Zijn decoratievrije en kleurloze objecten komen koel en zakelijk over. Doch bewijzen ontwerpen als het multifunctionele Passe-partout servies en de broodplank, die een gehandicapte de mogelijkheid biedt brood te smeren en te snijden met één hand of arm, dat de creativiteit kan zegevieren, ook in de vormgeving van een industrieel product.

Het stapelbare kopje 'Sonja', 1967, waarvan 30 miljoen exemplaren geproduceerd werden.
Het stapelbare kopje 'Sonja', 1967, waarvan 30 miljoen exemplaren geproduceerd werden.

In 1987 startte Piet Stockmans met eigen design onder de naam Studio Pieter Stockmans (los van zijn verbintenis met Mosa), en verliet hij kort daarop helemaal vrijwillig Mosa.

Hij vond dat hij als vormgever te afhankelijk was van andere factoren, en bovendien onvoldoende zeggingschap had in de vorming van de collectie. Samen met Henk Dresens richtte hij toen in Genk een eigen fabriek op met 35 zelfopgeleide mensen in dienst, de NV Pieter Stockmans Products, dat echter in januari 1992 om technische en financiële redenen zijn deuren moest sluiten. In die periode kwam de erg geslaagde en tot in het extreme uitgepuurde servieslijn Expression (1991) op de markt dat sinds de sluiting van de fabriek gefabriceerd wordt in Weimar (Duitsland) en verkocht door de Nederlandse firma Indoor B.V. Deze firma verkoopt ook nog andere ontwerpen van Stockmans, zoals het servies Modus vivendi.

Geregeld wordt Stockmans in binnen- en buitenland uitgenodigd als gastdocent om over zijn werk te spreken en telkenmale herhaalt hij hoezeer hij zijn werk voor de industrie ziet als een zwaar intellectueel proces, één van constante afwegingen in functie van de gestelde wetten ... terwijl voor hem het vrije werk steeds een herademing betekent, waarbij de emotie, het gevoelen en ook het tactiele aspect de bovenhand krijgen.

Hoewel hij van bij de aanvang vrij werk maakt, is hij zich vooral naar het einde van de zeventiger jaren beginnen te manifesteren als kunstenaar. Sinds zijn deelname aan de zomertentoonstelling Jonge keramiekers Belgie 1980 in het Ontmoetingscentrum Scharpoord te Knokke-Heist volgen de tentoonstellingen mekaar in versneld tempo op. Dit was ook het jaar waarin hij zich een nieuwe oven had aangeschaft, hetgeen hem de mogelijkheid gaf om in eigen atelier te experimenteren.

De doorbraak kwam er met de tentoonstellingen in 1981 in het Provinciaal Museum te Hasselt, bij de meubelfabrikant ARTIFORT in Maastricht (Nederland) en in Gennevilliers (Frankrijk), waar hij zijn eerste ruimtelijke installaties toonde. Anno 1983 neemt hij deel aan de 17de Biënnale van Sao Paulo (Brazilië). In oktober 1985 wordt hij samen met Frank Steyaert en nog acht andere bekende keramisten uit het buitenland uitgenodigd voor de groots opgezette expositie Dragon Stone in The Art Gallery at Harbourfront in Toronto (Canada) ter gelegenheid van het 4de International Ceramics Symposium. De kunstenaars die hier werk toonden werden erkend als de 'leading edge' van het toenmalige internationale keramiekgebeuren. Allen hadden de deelnemers een gedurfde expressie gemeen en een zeer persoonlijk gebruik van het medium klei. De vier grote wandinstallaties en een vloerinstallatie van Stockmans gaven een overweldigend gevoel van ruimtelijkheid. Door het fris, vernieuwend en zelfs grensverleggend karakter van deze installaties werd Piet Stockmans beschouwd als het buitenbeentje in deze tentoonstelling.

Kort na zijn aanwezigheid in Toronto, dat voor hem een belangrijke stap betekende in zijn internationale erkenning, krijgt hij in 1986 een eerste solo-overzichtstentoonstelling in het Museum voor Sierkunst te Gent. Sindsdien kan de belangstelling niet meer op. In 1988 behaalt hij de Staatsprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor de Beeldende Kunsten. De tentoonstelling samen met Johan Van Loon en Jan Van der Vaart in 1991 in het befaamde Stedelijk Museum te Amsterdam betekende voor Stockmans eveneens een belangrijke mijlpaal in zijn loopbaan. Bovendien wordt er werk van hem aangekocht door verschillende grote musea in België en Nederland en krijgt hij opdrachten om keramiek te integreren in de architectuur. Alsof dit nog niet voldoende is, wordt hij in 1995 ook nog aangeduid als Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen.

Vloerinstallatie '100 vazen in een kist', 1991. © Tom Haartsen
Vloerinstallatie '100 vazen in een kist', 1991. © Tom Haartsen

Piet Stockmans blijft zich vernieuwen. In 1996 begon hij juwelen te ontwerpen voor de firma Niessing en kreeg hij voor een nieuwe collectie schalen en bekers de Höchste Design-prijs in Nordrhein Westfalen. Sindsdien stoppen de aanbiedingen voor tentoonstellingen in het buitenland niet meer.

In het najaar 1998 werd in het Museum voor Sierkunst en Vormgeving te Gent het servies Veni gepresenteerd dat Piet Stockmans tekende voor Royal Boch.

Aanvankelijk werkte Piet Stockmans niet op groot formaat. In feite is hij eerst begonnen met het relativeren van het rationele in de industriële productie door bvb. kopjes mits bepaalde ingrepen onbruikbaar te maken. Pas nadien (eind jaren '70) gaat hij zich in vloer- en wandinstallaties afzetten tegen het onpersoonlijke van de herhaling, eigen aan de industrie waar een vormgegeven object massaal moet kunnen geproduceerd worden.

In bepaalde werken is de stap van het industriële naar het vrije werk meer dan duidelijk. Zo zijn er zijn vaasseries uit 1980 waarop Stockmans varianten maakte in 1987 en 1994. Deze zijn industrieel vervaardigd en bedoeld als serieproduct (dus ook gestempeld), maar omdat door manuele handelingen is ingegrepen in het industrieel proces, krijgt het werk een persoonlijk karakter.

Er zijn inderdaad linken tussen de industriële productie enerzijds en het autonome werk anderzijds. 

Er is de optie voor het zuivere porselein, een materie die hij dankzij zijn stages en experimenten bij Mosa als geen ander heeft leren beheersen. Piet Stockmans goot praktisch alles zelf (de laatste jaren wordt hij geholpen door een assistent) en bakt het vervolgens reducerend in 1410°C. De stukken worden gekleurd met porselein glazuren uit de industrie, waaraan soms nog wat kleur toegevoegd wordt. Van zijn generatie (1965-1980) is hij de enige die consequent porselein gebruikte.

Een tweede referentie in zijn vrije werk aan zijn industriële productie is het seriële aspect van de industrie, dat nadrukkelijk aanwezig is. Het steeds weerkerende principe van de kwantiteit en de herhaling, waartegen hij zich voortdurend wil afzetten. De porselein installaties vanaf de jaren '80 met de duizenden willekeurig opgestelde schaaltjes zijn vormelijk identiek doch door het subtiele gebruik van vooral blauwe kleurglazuren en poeder en door ze met de hand uit de gipsvorm te nemen toch zo verschillend.

De inspanningen van het talloze rituele herhalen van uitpakken en ritmisch opstellen ervaart Stockmans als rustgevend. Later wordt het fysische aspect nog sterker, wanneer hij -mede onder invloed van de problemen in zijn fabriek- door persoonlijke manipulaties als snijden, plooien, beschilderen, perforeren en breken op een haast agressieve wijze afrekent met de functionele voorwerpen.

Nu bestaan zijn installaties uit objecten, die niet altijd meer direct aan gebruiksgoed refereren en in kistjes met stro gelegd zijn of eruit oprijzen. Dit is gegroeid op organische wijze. De kistjes hebben altijd bestaan maar dienden oorspronkelijk enkel om de objecten in te transporteren. In deze installaties worden de voorwerpen hooguit gedeeltelijk uit de kistjes genomen die onderdeel geworden zijn van de installatie.

De twee activiteiten staan dus niet los van mekaar, maar moeten eerder gezien worden als het resultaat van een boeiende dialoog tussen de industriële vormgever en de kunstenaar, vereenzelvigd in één persoon. Daar is enerzijds de industrieel ontwerper die werkt volgens bepaalde wetten opgelegd door de industrie, en anderzijds de kunstenaar die hiertegen reageert en de gebruiksvoorwerpen defunctionaliseert door persoonlijke manipulaties.