Mijn vader kocht sinds mensenheugenis Humoradio, een blad dat mijn welwillende aandacht trok sinds halverwege de jaren 60 van de vorige eeuw.
De klare lijn van rock-'n-roll
De artikels over mijn favoriete pop- en rock-’n-rollgroepen waren in een levendig Nederlands geschreven, grappig en to the point. Zoiets las je niet in de andere, oubollige media. Vandaar. Enkele jaren later – omstreeks 1970 – verschenen er nieuwe tekeningen in het inmiddels tot Humo omgedoopte blad. Ze trokken mijn speciale aandacht. Ze waren op maat van mijn fantasie en die van duizenden andere jongeren getekend. Ik had nog nooit dergelijke illustraties gezien: blitse wagens, popsterren, vrouwen met extravagante rondingen op de juiste plaatsen, Amerikaanse fifties-architectuur ... ik werd op slag verliefd.
De tekeningen waren mooi en toonden een wereld die niet bestond maar waarvan je wilde dat hij zou bestaan. Ik stelde me geen vragen over de tekenaar. Hij was er en dat was voldoende, want hij behoorde tot de redactie van de toenmalige Humo, de mensen waar je naar opkeek en op bepaalde momenten zelfs de status van halfgod aan gaf, enfin ... toch een beetje. Ever Meulen behoorde blijkbaar tot die vrolijke ‘bende van de Humo’ en verder werden er geen vragen gesteld. Tot 12 oktober 2012, toen ik hem ontmoette naar aanleiding van de Henry van de Velde Award voor Loopbaan.
Het gezellige samenzijn gebeurde deels in zijn gerestaureerde art-decohuis in Sint-Lambrechts-Woluwe waar hij ook zijn atelier heeft, deels in restaurant De Maurice à Olivier op een paar stappen van zijn deur, vermomd als krantenwinkel maar met een fantastische keuken die ooit bekroond werd met een Michelinster. Ever Meulen werd geboren in Kuurne op 12 februari 1946.
Waarschijnlijk moet hij zich als baby ergens aan een potlood geprikt hebben, want al op zevenjarige leeftijd publiceerde hij zijn eerste tekening in Ons Volkske en slechts een jaar later sleepte hij al een eerste prijs in een tekenwedstrijd in de wacht. 58 jaar later wint hij met onze Henry van de Velde Award voor Loopbaan een tweede keer. Tussenin is zijn carrière er echter één van succes en hard werken. De hoofdvogel die hij in zijn leven afschoot was te kunnen werken voor Humo. Deze belangrijke gebeurtenis vond plaats in 1970. Guy Mortier zag Eddy wel zitten en gaf hem een kans, een kans die Ever Meulen met beide handen greep, want hij wilde altijd al striptekenaar zijn, iets wat hem tijdens zijn opleiding ontzegd werd.
Ondanks zijn natuurtalent liep hij toch school, in Sint-Lucas Gent. Daar moest hij ‘goed’ leren tekenen en vooral zijn droom om striptekenaar te worden uit zijn hoofd zetten. Tekenen naar model, met de juiste proporties, methodisch schetsen, vertrekken vanuit de primaire vorm van de lijn: dit waren de technieken die hij te verwerken kreeg en die erop gericht waren om van hem een schilder en een ‘echte’ tekenaar te maken. Die gedegen vakopleiding kreeg hij onder meer van Arno Brys, toen docent. Zulke artistieke ambities waren Eddy echter vreemd. Hij wilde gewoon ventjes, auto’s, vrouwen en garages op de tonen van pop en rockmuziek tekenen. Gelukkig bracht zijn studie hem naar Gent en zo leerde hij via zijn treinreizen tussen Kuurne en Gent een vrijgevochten gezelschap kennen, waarin Willem Deneckere, Paul Patoor en anderen het mooie weer maakten.
Het was de artistieke ‘bende van Kortrijk’ die allemaal regentaat plastische kunst volgden en waar toen ook een Jan Hoet studeerde en Octave Landuyt lesgaf. Gent zette hem op een interessant pad, zoals met zovele West-Vlamingen, mezelf incluis. Hij maakte er onder meer kennis met de ‘Vlaamse expressionisten’, de ‘Nieuwe Rococo’ waarin Pjeroo Roobjee en Leo Copers actief waren, met de figuratie van Raveel en met de popart. Vooral Willem Deneckere had grote invloed op de jonge Eddy. Hij leerde hem Hockney kennen en samen met Willem Deneckere en Paul Patoor en hun vrouwen trokken ze naar Londen in de zomer van 1967. Het was de tijd van Swinging London, met de minirok, Carnaby Street, de Marquee Club, de bolhoeden in de City, de journalisten in Fleet Street en de Black & White Minstrel Show, maar ook van The Beatles en The Rolling Stones, Pink Floyd, Spencer Davis Group, en nog vele anderen.
Pop- en rockmuziek waren toen de meest uitgesproken uitingen van de toenmalige jeugdcultuur en hij, wíj zaten er middenin. Waar mijn eigen deelname eerder als passief te beschrijven valt, was deze van Eddy actief, creatief. Pop- en rockmuziek werden zijn inspiratiebronnen. Op aanraden van de artistieke ‘bende van Kortrijk’ schreef hij zich in in La Cambre, maar hij hield het er geen twee maanden uit, wegens te veel op Parijs en het ‘tableau’ gericht, wegens te artistiek. Dat beviel Eddy niet. Zijn oude liefde voor strips, ventjes en auto’s kwam weer boven en hij stapte naar Sint-Lukas in Brussel, waar Luc Verstraete doceerde. Hij studeerde er af in 1969.
Zijn vriend Luc Guillaume, die muziek maakte onder de naam Luc Vankessel, zei hem aan te kloppen bij Humo, met het gekende gevolg. Hij mocht van Guy eerst een tekening maken, dan een poster en later de covers bewerken en tekenen. Ever Meulen bleef echter steeds freelancer, hoewel hij graag mee voetbalde met het Humo-team. Hij kwam er vaak. Het waren toen ook leuke tijden bij het weekblad, met figuren als Piet Piryns, Herman De Coninck, Herman Selleslaghs en Marc Didden. Via Humo kreeg hij zijn bekendheid en kon hij ook aan de slag in de reclamewereld in Nederland en Parijs. Hij kon leven van zijn status als freelancer, was goed in het naleven van deadlines, maar tekende bovenal wat hij graag wilde tekenen: auto’s, architectuur met een vreemd ‘Escheriaans’ perspectief, muzikanten of onderwerpen geïnspireerd door de muziek, en regelmatig een leuke ‘madam’.
Zijn strips waren: Piet Peuk en Balthazar, de groene steenvreter, allemaal verschenen in Humo.
Dat Ever Meulen een zwak heeft voor auto’s is bekend. Het moeten dan wel van die échte auto’s zijn, en nog het liefst van die grote Amerikaanse sleeën waar je zelf aan kan sleutelen, zoals de oude Oldsmobile die hij met zijn eerste spaarcenten kocht. In 1980 verhuisde hij zelfs naar een oud pompstation om in te wonen, terwijl in zijn huidige artdecohuis – dat model zou kunnen staan voor sommige van zijn architecturale tekeningen – een kast staat met miniatuurauto’s en aanverwante objecten, als stille maar opvallende getuige van zijn liefde voor de auto. In 2013 verschijnt trouwens zijn nieuwe boek waarin hij enkel tekeningen met auto’s publiceert.
Eddy werd een veel gevraagde tekenaar. Zijn loopbaan ving aan bij Humo maar verbreedde zich tot vele andere opdrachtgevers, tot op vandaag. Hij werkte voor het Nederlandse muziektijdschrift Oor, het Nederlandse stripblad Tante Leny via Joost Swarte, voor de groep Telex en voor het Kaaitheater, Mallemunt, de Beursschouwburg, de Brusselse metro en andere, vooral culturele organisaties. Hij tekende Rock Rally-affiches, ontwierp de trofee voor De Gouden Uil en kreeg de kans om postzegels te ontwerpen.
Eddy werd in de loop van zijn carrière wereldwijd uitgenodigd om zijn werk in musea en tentoonstellingen te tonen en mee te werken aan tijdschriften zoals RAW en The New Yorker. Zijn lichtende voorbeelden in de Negende Kunst zijn Hergé, Franquin, Jijé en Edgar P. Jacobs. Vooral die laatste bepaalde, via zijn strips Blake & Mortimer, Eddy’s keuze om ‘mannekes’ te blijven tekenen.
Joost Swarte, die zijn compagnon de route werd, leerde hij op een speciale manier kennen. Op zekere dag stond die namelijk plotseling voor zijn deur in Brussel om Ever Meulen te ontmoeten. Ze bleken dezelfde interesses te hebben voor de strips van Hergé en voor de popmuziek. Hoewel Joost Swarte niet was opgeleid als tekenaar maar als industrieel designer, klikte het quasi onmiddellijk tussen beiden. Beiden zijn de founding fathers van de ‘klare lijn’, hun stijl in de Negende Kunst. “Joost heeft talent zat, analyseert goed en is eigenlijk een slimme gast”, vertelt Eddy mij, “en we zijn nog altijd goede vrienden.” Van 1993 tot 2009 was Ever Meulen docent in Sint-Lucas Gent, waar hij het Atelier Illustratie leidde. Het deed me peilen naar welke aankomende striptekenaars hij zelf de nodige kwaliteiten toedicht. “Er zijn er velen,” antwoordt hij “maar met een voorkeur voor Jeroom, Jan Van Der Veken en Peter Willems.”
Ever Meulen ontmoeten is een aangename gebeurtenis. Hij blijft bescheiden en zijn verhalen zitten vol humor. Er zitten permanent pretvonkjes in zijn ogen, niet te verwarren met de weerkaatsing van het licht in zijn brilglazen. Om zijn lippen schemert een ‘Mona Lisa-glimlach’: niet spottend, maar van puur plezier. Hij geniet van het leven, maar – zo heb ik de indruk – kan het leven ook bijzonder goed relativeren.
Eerder dit jaar besliste onze Expertgroep Vormgeving, geruggensteund door nog meer experten buitenshuis, dat Ever Meulen – pseudoniem van Eddy Vermeulen – de Henry van de Velde Award voor Loopbaan zou krijgen. Een uitstekende keuze voor een uitstekend en verlicht vakman, ik zou zelfs durven stellen: kunstenaar.