In 1996 publiceerde ik in het eerste boek van Tjok Dessauvage de tekst 'Een gedicht in materie'.
Een beetje een hermetische titel, maar een die nog altijd beantwoordt aan de gevoelens die zijn werk bij mij oproept. Geen mystieke gedachten, maar gedachten aan poëzie, aan schoonheid, aan respect voor traditie en tegelijkertijd vernieuwing, aan technische virtuositeit, aan onafhankelijkheid, aan het 'Ceci nest pas une pipe' van Magritte of beroemde surrealisme van de Belgische kunst. De dingen zijn inderdaad helemaal niet wat ze schijnen te zijn. De potten van Tjok zijn geen potten, maar ze zien er wel zo uit. Je zou ze 'potstructuren' kunnen noemen, lichamen die in de ruimte een heel specifieke vorm aannemen, de vorm van een mijlpaal, die oude conische, taps toelopende Romeinse mijlpaal.
Tjok startte als pottenbakker. Geboren in 1948 als Jacques Dessauvage, startte hij zijn studies keramiek in de St. Lucas Gent o.l.v. Joost Maréchal (1911-1971), een pionier onder de Belgische keramisten, maar '...een gesloten figuur, die als pionier van de hedendaagse keramiek hoge erkenning genoot, maar ook vond dat je studenten beter kon laten doen dan ze veel voor te houden' (cit. Jan Walgrave, 1996). Na de dood van Maréchal verliet Jacques, die in het Gents Tjok was geworden, in 1972 St. Lucas, en wijdde zich verder aan de keramiek, de gewone gebruikskeramiek. Hij vestigde zich in Sint-Eloois-Winkel bij Kortrijk waar hij nog altijd woont.
In 1979 kreeg hij een eerste tentoonstelling bij Arnold Verhé, de man achter de Vrije Academie in Gent, waardoor de bal aan het rollen ging. In een eerste fase werkte hij in de veel voorkomende oriëntaliserende stijl, want de inspiratie van de eerste keramisten in die decennia, kwam vooral uit Azië, uit landen als Korea, China en Japan. Antoine De Vinck (1924-1992) was één van de eersten die via Pierre Caille (1912-1996), professor Keramiek aan La Cambre, midden de vorige eeuw de keramiek een nieuw aanzicht gaf en daarbij jongere keramisten tot voorbeeld strekte. Het was dus niet verwonderlijk dat Tjok eveneens naar deze bijzonder rijke keramiek tradities teruggreep in zijn eerste werken. Als begenadigd kunstenaar en op de koop toe virtuoos technicus ontwikkelde hij vervolgens een nieuwe en eigen stijl. De dubbelwandige pot was geboren. Ze maakte hem beroemd. Met de oeroude archetypische Romeinse mijlpaal als metafoor, schiep Tjok vele honderden van deze potten. De tentoonstelling in Arnold's Art Gallery in 1979 was de start voor een wereld omvattende loopbaan. Van Watou tot Seoul, van Wakken tot Parijs, van Brussel tot Tokio, en op nog veel andere plaatsen stelde hij zijn werk tentoon. Heel wat privé-verzamelaars en prestigieuze musea bezitten werk van hem.
Het mooie eraan is dat hij zijn eigen streek echter trouw bleef, want in zijn curriculum vind je tal van West-Vlaamse galeries.
Tjok werd in 1988 lid van de prestigieuze 'International Academy of Ceramics', won in 1992 de Inax Design Prize in Japan, in 1993 de Premio Faenza. Hij kreeg in 1995 de Henry van de Velde Prijs voor Beste Product uitgereikt. Ik zou nu durven stellen voor mooiste product. In de loop van de jaren doceerde hij bovendien in vele workshops in Europa en Japan.
Eind de jaren negentig zette hij zich aan het beeldhouwen. Deze monumentale vertalingen van zijn keramische werk laat hij meestal in andere materialen uitvoeren zoals metaal, steen. Recent ontwikkelde hij zelfs polyester prototypes die uiteindelijk in brons zullen worden uitgevoerd. Een dergelijk monumentaal werk in metaal werd o.m. aangekocht door de stad Athene ten tijde van de Olympische Spelen aldaar in 2004 en geplaatst in het Olympisch Park in Amaroussion.
Om terug te grijpen naar de titel wens ik te stellen dat zijn werk een aaneenschakeling van gedichten in keramiek is. Het lijken versteende haiku's, omdat ze qua vorm sterk op elkaar gelijken, maar toch steeds weer anders zijn. Op het gladde bovenoppervlak verschijnen de meest diverse beelden of suggesties van beelden. Het werk waarmee hij de 'van de Velde Prijs' won in 1995, 'Ruimtespiegel', was bijvoorbeeld een topwerk uitgevoerd in 'Terra Sigillata'. Terra Sigillata is een oude Romeinse techniek voor luxe vaatwerk die via het neerslaand slib in een klei oplossing, een bijzonder glanzend oppervlak creëert. Je vindt ze roodbakkend in oxidatie en zwart, metaalglanzend bij reducerend bakken. In deze techniek vindt Tjok zijn geprefereerd uitdrukkingsmiddel.
Voordien had hij geëxperimenteerd met allerlei nevenmaterialen in de klei, zoals koffiegruis, perliet en vlas. Hij probeerde ook andere technieken uit zoals raku en rookstoken. Het gladde mooie, monochroom glanzende oppervlak, dat ik vooral waardeer in zijn donkere, zwart bakkende werken, reageert als een tere huid. Zo'n voorwerp aanraken laat sporen na. Jouw huid op de huid van de sculptuur, hoe licht de aanraking ook is, ze laat altijd sporen na. Een ander werk dat kenmerkend was voor zijn evolutie was het 'Dagboek van een houtworm'. Ik citeer Marc Ruyters: Dessauvage maakte een indruk van de sporen die een houtworm in een stuk hout naliet en bracht die over op het vlakke deel van de pot'. De kunstenaar: 'Alle bewegingen van de houtworm staan in die afdruk geregistreerd, ze vertellen letterlijk zijn hele leven: als de worm eet, beweegt hij. Als hij beweegt, eet hij. Het beeld refereert aan een computerchip, de kanaalstructuur is een prachtige verdichting van 'doen' en 'leven'. (Marc Ruyters, Ons Erfdeel, nummer 1, 1996).
In zijn visie staat het ook symbool voor de stille vernietiging, de onzichtbare vernietiging van binnen uit. Je ziet niet wat je ziet.
Tijdens zijn loopbaan kwam hij in contact met tal van boeiende mensen, maar hij blijft Arnold Verhé bijzonder erkentelijk en denkt met weemoed terug aan José Vermeersch (1922-1997). Verhé stond hem toe zijn eerste tentoonstellingen te houden. Tjok bewonderde Vermeersch om zijn ijzeren gestel, zijn ontembare creativiteit, zijn genieten van het leven via lekker eten en drinken, zijn onvermoeibare werklust. Zo leerde hij ook de legendarische gastvrijheid kennen van zijn vrouw Diane. Een toppunt was samen een veldoven bouwen, waar Vermeersch zijn driekleurige sculpturen in bakte. Maar bovenal ziet Tjok zijn loopbaan enkel mogelijk met achter hem zijn partner Renny Vanlerberghe.
De potstructuren van Tjok appeleren heel sterk aan ons verlangen naar schoonheid', schrijf ik in het boek van 1996, 'Niet alleen een essentiële schoonheid, spiritueel en inhoudelijk, maar ook fysisch, zoals je die vindt in een ideale minnares of minnaar.'
En sedertdien ben ik eigenlijk nog niet van gedacht veranderd.